Ik heb geen enkele herinnering aan mijn ontmoeting met Mei Li. Nou ja, natuurlijk herinner ik mij wel dát ik haar ontmoette, en ook waar - namelijk in een zaaltje op de campus, waar mijn studievereniging een literair evenement organiseerde, of misschien was het wel een ordinaire borrel of een feestje. Maar de ontmoeting zelf laat zich niet herinneren, anders dan als abstractie. Zoals je in een oude agenda een notitie aantreft die je vertelt dat je op die-en-die datum een afspraak had met meneer zus-en-zo, maar je met de beste wil van de wereld geen herinnering kunt produceren aan de gebeurtenis zélf, het onderwerp van gesprek of wie de drankjes betaalde. In het beste geval weet je nog wie meneer zus-en-zo was, maar alles heeft een levensduur dus ook dat soort feitjes. In mijn agenda van ruim tien jaar geleden zou bij twee oktober kunnen staan: 'Mei Li ontmoet'. De feiten van de ontmoeting zijn dus nagenoeg verdwenen, maar de persoon allesbehalve - althans, in mijn gedachten. Daarom vertel ik dit verhaal.

     Ik was geen mooie jongen, noch bijzonder handig met meisjes. Toch eindigden ontmoetingen met leuke studiegenoten af en toe in zoenen of zelfs seks. Zo ook met Mei Li. We ontmoetten elkaar, hadden waarschijnlijk een leuke dag, belandden samen in bed en hadden daar vermoedelijk - nogmaals, de details zijn mij grotendeels ontglipt - plezierige seks. Hoewel het idee van exclusiviteit mij niet tegenstond, was het voor mij ongebruikelijk om langere tijd met één meisje te zijn. Toch begonnen Mei Li en ik elkaar vaker te zien, en ontstonden er - zeker aan mijn kant - diepere gevoelens. Aanvankelijk begreep ik zelf niet goed waarom. Mei Li, hoewel geen uitgesproken schoonheid, zag er leuk uit en was, vlagen van onverklaarbare somberheid daargelaten, spontaan en ongecompliceerd. Maar het ontbrak haar volledig aan de literaire pretenties die veel studenten letterkunde - mijzelf inbegrepen - tot vervelens toe cultiveerden. Dat ik meer onder de indruk was van allerlei diva's dan van Mei Li, zegt meer over het beoordelingsvermogen van mijn twintigjarige ik dan over Mei Li. Wat mij mettertijd duidelijk werd, was dat vooral haar taalgebruik een magische aantrekkingskracht op mij uitoefende. Met eenvoudige woorden creëerde zij moeiteloos beelden die nét buiten de gebaande paden draafden. Zinnen die je even deden stilstaan, ongerijmdheden die zich niet lieten temmen door logica maar wel telkens de kern raakten. Ik hield, weet ik nu, van haar taal - bijna een anti-taal die zij volkomen spontaan en bijna achteloos hanteerde.

     We moeten een maand of drie samen zijn geweest, toen ik mij realiseerde dat ik alleen haar spreektaal kende: ik had nog nooit iets van haar hand gelezen. Ze vertelde wel dat ze schreef, maar wilde haar werk niet laten lezen - wat ik respecteerde, want ik deelde mijn prille verhalen ook niet graag. Het gekke was alleen: ik had haar überhaupt nog nooit iets zien opschrijven. Sterker: ik had in die maanden nog niet één letter gezien die zij ooit had geschreven - noch op papier, noch digitaal. Ze had een eenvoudige smartphone, maar die gebruikte ze nooit. Aan appen deed ze niet. Ik kon haar weliswaar SMS'en, maar ze stuurde nooit iets terug - als het nodig was, belde ze. Op haar kamer was niets te ontdekken wat door haar geschreven was - nog geen boodschappenlijstje, nog geen datum op de achterkant van een foto, nog geen uitroepteken in de kantlijn van een boek. Tijdens colleges maakte ze geen aantekeningen, en als ze iets moest onthouden, onthield ze het. Altijd, feilloos. Toen ik er een keer naar vroeg, zei ze: "Wie schrijft, die blijft, Matthias. Wie zegt dat ik wil blijven?" Het leek onmogelijk dat ze nóóit schreef - ze zou toch heus wel eens een formulier invullen, een paper inleveren, iets ondertekenen? Maar nooit vond ik een snippertje bewijs van haar vermogen tot het produceren van geschreven tekst. Mijn verwondering werd een fascinatie, de fascinatie een obsessie. Maandenlang creëerde ik situaties waarin het onvermijdelijk leek dat ze even iets zou opschrijven, intikken of desnoods onderstrepen. Maar telkens wist ze de situatie op onnavolgbare en toch volstrekt natuurlijke wijze te ontwijken of om te buigen. In die maanden werden mijn gevoelens voor haar alleen maar sterker - zo sterk zelfs dat ik soms meende dat ik haar nabijheid en vooral haar poëtische taal nodig had om in de alledaagse realiteit niet mijn verstand te verliezen. Maar ik wilde dat ze schreef, want ik wilde dat ze bleef.

     Het werd voorjaar. Op een donderdagochtend schoof een huisgenoot een enveloppe onder mijn kamerdeur door. Ongefrankeerd, ongeadresseerd - op de voorkant stond alleen in compacte, elegante letters: 'Matthias'. In één oogopslag was duidelijk dat dit háár handschrift was: verzorgd, goed leesbaar maar volstrekt atypisch. Misselijkheid overviel me. Mei Li en ik hadden elkaar drie dagen niet gezien vanwege tentamens (ik) en familiebezoek (zij) maar er was geen reden om aan te nemen dat er iets mis was. En toch wist ik dat dit geen goed nieuws kon zijn. Het lezen van de brief was - en is nog steeds, na honderden malen herlezen - een duizelingwekkende ervaring. Het was alsof Mei Li tienduizend uur van haar ontregelende spreektaal had gedestilleerd tot deze acht strofen, deze honderdachtentwintig woorden, deze honderdnegenentachtig lettergrepen, deze achthonderdveertien tekens - de spaties meegeteld, want ook die had ze voor mij achtergelaten. Het resulterende destillaat was zo sterk, dat geen mens het onverdund zou moeten drinken. Onder de kale, bijna rauwe tekst verdrongen zich betekenissen en emoties die het papier deden gloeien zoals enkele dagen eerder Mei Li's naakte huid nog onder mijn handen had gegloeid. Het was geen afscheidsbrief, het was - zo zie ik het nu, tien jaar later - een reddingspoging. Mei Li beschikte over een kracht die ze al haar leven lang onderdrukte. Een kracht die, eenmaal ontketend, alles in haar pad zou wegvagen - inclusief mij en misschien zelfs wel Mei Li zelf. Ook haar familiebezoek was een afscheid geweest: Mei Li ging haar monster ontketenen. Op het moment dat ik de laatste zin van de brief las, een zin die ik net zo min begreep als de zinnen daarvoor maar waarvan ik óók precies wist wat ze betekenden, wist ik dat ik Mei Li nooit meer zou zien. 'Ik verlaat mij in jou - neem mij mee'.

     Ik stopte met mijn studie, volgde wat cursussen en vond een baantje als webredacteur bij een landelijk dagblad. Zelfs iets schrijven zou ik nooit meer proberen. Bijna vijf jaar later publiceerde mijn krant een recensie van een dichtbundel dat in het literaire wereldje zó veel opschudding en verdeeldheid veroorzaakte dat recensenten, taalfilosofen en schrijvers elkaar online voor rotte vis uitmaakten - waardoor er binnen een maand meer dan dertigduizend exemplaren werden verkocht. Het was een postuum debuut: de dichter, zo schreef onze recensent, was een jaar eerder om het leven gekomen. Ik liep naar de boekhandel tegenover ons kantoor en kocht een exemplaar van het bundel 'Veertig afscheiden'. Binnen een minuut vond ik wat ik zocht: gedicht nummer veertien, met de titel 'Ik verlaat mij in jou'. Ik stopte het bundel in mijn binnenzak, stapte een café binnen en bestelde een dubbele scotch zonder ijs. Mei Li had haar monster verslagen.

Nu je hier toch bent...

Back to Top