Mijn naam is Jacob Jacobs en dat is geen grap. U zult ontdekken dat er ook voor het overige met mij weinig te lachen valt.
Mijn aktetas is gemaakt van volnerf Vachetta-leder en geborsteld messing, is gepersonaliseerd met de initialen ‘J.J.’, kost vijftienhonderd euro en is een cadeau van mijn lieve vrouw Chantal. Vandaag is de tas mijn schild. Ik baan mij een weg door demonstranten met roodgeverfde handen. “Bloed aan je hááánden, kindermoordenááár.” Ik ken de tekst maar al te goed. Bloed aan mijn handen? Omdat mijn bedrijf aan een beurs deelneemt? Omdat ik software maak? Ben ik verantwoordelijk voor wat mijn klanten daarmee doen? Ja, mijn software bestuurt raketten. Maar maakt dat mij een moordenaar? Begin ik zelf oorlogen? Maak ik zelf de drones, de raketten? ‘Genocidebeurs’, hoe durven ze. Activisten die alles verdraaien om hun morele gelijk te halen. Wij dragen ons steentje bij. Fort Europa bewaken, het onheil buiten houden. Elke raket die valt in Gaza of in de Donbas valt niet op onze scholen, op onze eigen kinderen.
Ik kijk voorzichtig voorbij de rode handen en de spandoeken. Jonge idealisten zie ik, vuur, passie. Mijzelf, mijn naïeve ik van twintig jaar geleden. De buttons, de gebroken geweertjes, de activistische vuist. Kameraden tegen fascisten.
Mijn kameraden… ik droom hun gezichten nog elke nacht. Walther, Domenico, Reza, Koen. En Ana, godin Ana, de prachtige Ana, Ana die mij leerde hopen, dansen, zelfs lachen. “Lach, Jacob… lach! Alleen fascisten lachen niet.” En we hoopten, dansten, lachten, streden, vreeën… verraadden, verlieten.
“Bloed aan je hááánden…”, het gaat maar door, meedogenloos. Nog tien meter naar de ingang, beveiligers laten de beursgangers binnen en houden de betogers buiten. Ik haal al opgelucht adem en kijk nog even om mij heen, naar de spandoeken, de gezichten. Dan stolt mijn wereld, zie ik niets anders meer dan die ogen, hoor ik niets anders dan de fluisterende stem die met gemak het geschreeuw overstemt - omdat ik weet wat ze zegt.
“Je lacht niet meer, Jacob Jacobs.”
“Je lacht niet meer, Jacob Jacobs.”